Historie

Geschiedenis van Disteldorp

Door Susanne Vorstman

INHOUD

1. Stadsuitbreiding Amsterdam
2. Het ontstaan van Disteldorp
3. Strijd voor behoud
4. De tuinsteden
5. Literatuur


1. Stadsuitbreiding Amsterdam

Door de industriële revolutie trekken vanaf 1860 veel arbeiders naar de steden in de hoop er werk en huisvesting te vinden. De woningnood is groot en neemt alleen maar toe tijdens de Eerste Wereldoorlog, omdat Nederland door haar neutrale positie veel vluchtelingen aantrekt.

Eind negentiende eeuw is in Amsterdam de bevolking binnen dertig jaar verdubbeld. Vooral de woonsituatie in de Jordaan (maar ook in Uilenburg, Valkenburg, de Ridder- en Jonkerbuurt) is nijpend. Mensen leven onder barre omstandigheden met meerdere gezinnen in vochtige kelders of in op binnenterreinen gebouwde onderkomens. De krotten staan zo dicht bij elkaar, dat er nauwelijks licht en frisse lucht tussendoor komt. Omdat de wc nog niet bestaat, doet men zijn behoefte in een emmer, die dan wordt geleegd in de gracht, waar ook het (drink)water vandaan komt. Epidemieën zijn aan de orde van de dag en de (kinder)sterfte is groot.

In 1875 wordt de Amsterdamsche Vereeniging tot het bouwen van Arbeiderswoningen (AVA) opgericht. De gemeente levert de grond en de architect, maar wil verder niets met de bouw en exploitatie te maken hebben. En zo bouwt de AVA “Eilandjes in een krottenzee”. Verder zijn er particuliere ondernemers die een graantje willen meepikken. Op de door de gemeente beschikbaar gestelde grond (Pijp en Kinkerbuurt) bouwen ze gestapelde blokkendoosjes. De kwaliteit is vaak zo slecht dat de huizen al tijdens de bouw instorten. Voor de kelder- en krottenbewoners bieden al deze woningen geen oplossing, omdat door de particuliere exploitatie de huren te hoog zijn.

Vanaf 1902 worden gemeenten door de nieuwe Woningwet verplicht huizen te bouwen die aan strenge voorwaarden voldoen, maar deze eisen zorgen er ook voor dat de woningbouw een tijd stil ligt en er dus niets verandert. Om de ergste nood te lenigen wordt een nieuwe wet aangenomen: de Noodwoningenwet. Deze wet voorziet in een Rijksbijdrage van 90% (mits er een watercloset wordt aangebracht).

De in 1915 opgerichte gemeentelijke Woningdienst gaat de Noodwoningenwet uitvoeren in Amsterdam. De eerste directeur is Ir. Arie Keppler. Hij maakt zich samen met de wethouder van Volkshuisvesting F.M. Wibaut (partijgenoot en zwager) sterk voor de volkswoningbouw.

In 1916 wordt als eerste het nooddorp Obelt gebouwd, ten noorden van het IJ, omdat daar de grondprijs laag is. Het dorp bestaat uit houten huizen, “de sinaasappelkistjes van Wibaut”, van een zeer slechte kwaliteit, die al snel te kampen hebben met vocht- en ongedierteproblemen. De kritiek is niet van de lucht en daarom maakt ook niemand bezwaar tegen voortijdige sloop in 1929.

Op onderstaande kaart, afkomstig uit het digitale archief van het Amsterdam Museum, is te zien hoe Disteldorp en later de Van der Pekbuurt deel uitmaakten van de stadsuitbreidingen rond 1920. De rest van Noord was op dat moment nog niet veel meer dan grasland en water!

Kaart Amsterdam Anno 1921
Deze kaart toont de omvang van Amsterdam in 1921, onderin staat het aantal inwoners genoemd. De 19de eeuwse gordel ligt in een ring om de oude binnenstad. Inmiddels is begonnen met de bouw van het Plan Zuid, ontworpen door architect Berlage (nr. 1). Ook in de Watergraafsmeer wordt gebouwd (nr. 2), evenals langs de nieuwe electrische tramweg over de Admiraal de Ruyterweg (nr. 3). In Noord worden Disteldorp (1917) en de Van der Pekbuurt (1923) aangelegd (nr. 4). In de Haarlemmermeer, bij nr. 5, wordt ruimte gemaakt voor luchthaven Schiphol.

↑ terug naar boven


2. Ontstaan van een dorp

Bij raadsbesluit op 28 november 1917 wordt ingestemd met de bouw van 500 tijdelijke noodwoningen. De woningen gaan gebouwd worden in de Nieuwendammerham (Vogeldorp – 313 huizen) en de Buiksloterham (Disteldorp – 224 huizen).
Deze twee gebieden waren in de achttiende eeuw drooggelegd en in de negentiende eeuw volgestort met zand en slib uit de haven en grachten tot een meter boven het peil van het IJ. Vervolgens werden deze gebieden opnieuw doorgraven en geparcelleerd ten behoeve van woningbouw en industrie. Deze methode werd later ook toegepast op het westelijk havengebied (al werd daar Noordzeezand gebruikt voor het ophogen).

De huizen waren in eerste instantie bedoeld als tijdelijke noodwoningen. De woningen zouden slechts 10-15 jaar blijven staan en werden daarom zeer eenvoudig uitgevoerd. Voor de bouw van de dorpen, die in 1918 begint, wordt de ondergrond eerst afgedekt met duinzand (Disteldorp) en rivierzand (Vogeldorp). Op deze zandbodem worden als fundament betonplaten gelegd van twintig centimeter dik met een grotere oppervlakte dan die van het huis, zodat er een voetpad ontstaat langs de woningen. De huizen zelf bestaan uit een houten frame, binnenmuren van zandsteen, halfsteens (met klamp) buitenmuren met voor een deel van de gevel houten bebording en tot slot een pannen zadeldak.

Er komen twee typen woningen:
– Het bungalowtype (“laagbouw”, ongeveer 35 m²) heeft op de begane grond een woonkamer, een keuken, twee slaapkamers en een wc. Voor heel grote gezinnen worden soms twee laagbouwwoningen samengevoegd.
– Het type met verdieping (“hoogbouw”, ongeveer 50 m²) heeft op de begane grond een woonkamer, een keuken en een slaapkamer. De bovenverdieping bestaat uit twee slaapkamers en een wc. Soms is de wc op de plek van de slaapkamer op de benedenverdieping. Verder hebben alle woningen een groot aantal inbouwkasten.

Rond het centrale plein liggen winkelpanden met aangebouwde luifels. Verspreid in het dorp zijn er een badhuis, een wasserij en een administratiekantoortje voor de opzichter te vinden. Verenigingsgebouw “Ons Huis” ligt met twee open armen richting het dorp. De wegen zijn belegd met grind.

Voor het eerst worden er voor arbeider solide stenen woningen gebouwd voorzien van alle moderne comfort. Een waterleiding, stookgelegenheid in woonkamer en keuken, kookgas, elektrische verlichting (gas en elektra met muntmeter), ventilatie en het closet dat met water kan worden doorgespoeld. Alle huizen hebben een voor- en achtertuintje.

Disteldorp en Vogeldorp zijn een proeftuin voor Keppler en de ideeën, die hij heeft opgedaan voor en tijdens een bezoek aan Engeland. Daar heeft hij van dichtbij de ‘Garden Cities’ van Ebenezer Howard gezien. De grote garden cities uit Engeland worden kleine tuindorpen in Amsterdam Noord. Ze zijn nooit geheel zelfvoorzienend, zoals in Engeland, maar de basis (het combineren van de voordelen van de stad met die van het platteland) is duidelijk aanwezig.

In 1912 bepaalde de gemeente dat in Amsterdam Noord niet hoger dan drie verdiepingen gebouwd mocht worden. Deze stijl wijkt sterk af van hoe er tot dan toe in Amsterdam werd gebouwd (vier verdiepingen zonder lift) en sluit goed aan op Kepplers ideeën voor de tuindorpen. Hierdoor ontstaat er rust en ruimte; is er licht en lucht.

De bewoners van de semi-permanente woningen in Disteldorp komen uit de eerder genoemde overvolle stadswijken, waar de woonsituatie bepaald niet optimaal was. Daarom is er de eerste jaren een woningopzichteres aanwezig, die gezinnen attent maakt op een paar essentiële zaken, zoals het gebruik van de voordeur en de wc. En: “Aan geregelde huurbetaling is men niet gewend; de krotwoning onderhoudt men niet.” dus ook daarop werd gelet.
De krottenbewoner die echt onaangepast was kwam terecht in de woonscholen Asterdorp en Zeeburgerdorp. Daar waren de huizen zo gebouwd dat de woningsopzichteressen in één blik de hele woning konden overzien zodra ze onaangekondigd binnenkwamen. Disteldorp en Vogeldorp waren niet bedoeld voor “onaangepasten”. Het was meer een tussenstation.

Aangezien het idee bestond dat Disteldorp na vijftien jaar kon worden afgebroken, omdat de woningnood dan voorbij zou zijn, wordt er geen moeite gedaan verschillende straatnamen te bedenken. Alle straatnamen worden afgeleid van de reeds bestaande Distelweg, die langs het dorp loopt.

De ontwerper van Disteldorp is onbekend. Alleen de initialen VB staan op sommige tekeningen. De Amsterdamse Schoolarchitect B.T. Boeyinga wordt vaak genoemd, terwijl hij waarschijnlijk alleen het stratenplan heeft ontworpen. De architect van het verenigingshuis is wel bekend: Jan de Meyer.

In juli 1919 worden de woningen van Disteldorp opgeleverd.

De totale kosten van de bouw, inclusief het opspuiten van het terrein en het aanleggen van de bestrating, heeft ƒ 2.029.000,– gekost. Daarvan is negentig procent bijgedragen door het Rijk in het kader van de Noodwoningenwet. Per woning komt dat neer op ƒ 3.780,–, terwijl men voor de Eerste Wereldoorlog gemiddeld ƒ 2.000,– aan een de bouw van een (arbeiders)huis besteedde. De huren zijn dan ook vrij hoog: tussen de ƒ 6,– en ƒ 6,20 per week. Gelukkig is er een vorm van huursubsidie, waardoor de meeste huishoudens gemiddeld ƒ 3,32 per week betalen. Er wonen voornamelijk grote arbeidersgezinnen met heel diverse achtergronden, maar er wordt een blok voor meer geld verhuurd aan in nood verkerende ambtenaren.

↑ terug naar boven


3. Van noodwoningen tot gemeentelijk monument; de strijd voor behoud van Disteldorp

Er ontstaan al vrij snel vochtproblemen en enkele bewoners blijken malaria te hebben. In 1920 worden er drempels bij de buitendeuren geplaatst om inregenen te voorkomen en worden schoorstenen verlengd in verband met rookoverlast.

In 1926 worden luifels en dakgoten vervangen en de buitenkant opnieuw geschilderd.

In 1932 komt de eerste echte renovatieronde. Inmiddels is de grond niet meer nodig voor de eerder geplande industrie, dus de huizen kunnen blijven staan. Er wordt besloten om sommige tijdelijke door meer permanente constructies te vervangen.

Het verenigingsgebouw wordt in 1947 ingrijpend veranderd. De grote zaal wordt opgedeeld in vier kleinere en er komt een werkplaats en een keuken.

In 1983, na protesten van de bewoners, krijgen de huizen een eenvoudige opknapbeurt en worden wat essentiële zaken aangepast in de woningen. De aanvankelijke houten aanrechtbladen, die al eens waren vervangen door granieten, worden nu van roestvrij staal. De schuiframen worden vervangen door draairamen en men krijgt een douchecabine. De met bouwsels dichtgeslibde achtertuinen worden ontmanteld en de bedrijfspanden opgeknapt. Het badhuis is niet meer nodig. Het wordt gekocht door een advocatenkantoor, maar is inmiddels van eigenaar veranderd en staat al jaren leeg. Ook het verenigingshuis “Ons Huis” gaat naar een externe partij en heet tegenwoordig El Kubra.

De ‘instandhoudingsbeurt’ uit 1983 was bedoeld voor vijftien jaar. Dus in de jaren negentig trekken de bewoners aan de bel met de vraag wat de toekomst van het dorp (en die van Vogeldorp en Tuindorp Oostzaan) is en of ze inspraak hebben.

Op 12 september 1993 wordt er een groot feest georganiseerd ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van Disteldorp en Vogeldorp. De politiek wordt expliciet uitgenodigd. Later zal blijken dat het Stadsdeel het einde van de exploitatieduur van de dorpen eigenlijk al had gepland. Het slopen van Disteldorp in 1983 (ruimte voor nieuwe woningen) en slopen van Vogeldorp in 1993 (geen nieuwe woningen mogelijk i.v.m. ligging nabij industrie).

Na een haalbaarheidsonderzoek presenteert het Woningbedrijf Amsterdam (WBA, eigenaar van de dorpen) in 1996 twee scenario’s: grondig renoveren of slopen. Het WBA vindt de renovatie te duur en stelt daarom sloop voor. De bewoners protesteren heftig en vinden steun bij het Stadsdeel Noord.

Op initiatief van het Stadsdeel wordt er in 1997 een OnderhandelingsTeam Tuindorpen (OTT) opgericht, bestaande uit het WBA, het Stadsdeel, de bewoners van de tuindorpen en een onafhankelijke voorzitter, om een gemeenschappelijk belang te formuleren. Het OTT organiseert een woonwensenonderzoek, waaruit blijkt dat 70% van de bewoners de dorpen wil behouden. In de volgende fase komen de toekomstvarianten aan bod. Voor Tuindorp Oostzaan en Vogeldorp zou het gaan om een renovatie op hoog niveau of een beperkte renovatie. Voor Disteldorp was de keuze beperkte renovatie of vervangende nieuwbouw.

Op 12 februari 1998 tekenen alle partijen het OTT-akkoord met de volgende inhoud:

− De huur voor de terugkeerders bedraagt 70% van de maximaal redelijke huur.
− Disteldorp (DD) en Vogeldorp (VD) zullen een beperkte renovatie ondergaan.
− Het WBA draagt DD en VD over aan een andere eigenaar en legt de OTT-afspraken vast in het koopcontract.
− De woningen in de Mercuriusbuurt (Tuindorp Oostzaan (TO)) zullen een beperkte renovatie ondergaan.
− De woningen in de Ring (TO) zullen een hoog niveau renovatie ondergaan.
− Het WBA krijgt ter compensatie van het afstoten van DD en VD de mogelijkheid om 600 huurwoningen te bouwen.
− Tien procent van de woningen zal verkocht worden om de differentiatie in de woningen te vergroten en de tekorten te verminderen. Dit percentage geldt ook voor de reeds uitgevoerde renovaties in fase 1 en fase 2 in TO.
− Er komt geen extra subsidie voor DD en VD na verrekening van een subsidie voor de samengevoegde woningen. Het tekort in VD wordt gecompenseerd door het geschatte overschot in DD.
− Er komt extra subsidie voor TO ter dekking van het tekort van 28,5 miljoen gulden.
− De verhuiskostenvergoeding bedraagt 8.000 gulden en komt voor rekening van het Stadsdeel. Het Stadsdeel stelt met de verhuurder en de bewoners een verbeteringsplan op voor de woonomgeving en zorgt dat dit plan snel na de renovatie wordt uitgevoerd.

Een beperkte renovatie houdt volgens het OTT-akkoord in dat:

− de funderingsplaten, de gevels, de daken op peil worden gebracht;
− de geluidsisolatie tussen de woningen wordt verbeterd;
− de centrale verwarming (gesloten HR-systeem met warmwatervoorziening) en de mechanische ventilatie in alle woningen worden aangebracht. Met deze voorziening wordt het vocht- en koudeprobleem aangepakt, zodanig dat het nauwelijks effect heeft op de stookkosten.

Na deze afspraken moest er nog een koper voor Disteldorp en Vogeldorp gezocht. In februari 1999 worden Disteldorp en Vogeldorp verkocht aan De Key.

De Key gaat met een projectteam aan de slag. In 2000 zou begonnen worden met de renovatie, maar door het verloop van de tijd, financiële tegenvallers en gestegen kosten, worden de plannen stilgelegd en moet de Key op zoek naar subsidies. Ter ondersteuning daarvan worden Disteldorp en Vogeldorp in 2000 aangewezen tot gemeentelijk monument. Verder neemt men in 2000 het besluit 25% van de woningen te verkopen. In 2001 wordt er een bedrag aan Monumenten subsidie toegewezen. In juni 2001 start de renovatie met ook dan weer veel vertraging.

In september 2003 werd zowel de 85ste verjaardag als de oplevering van de dorpen gevierd. Dan begint ook de verkoop van de woningen. Om het financieel nog een beetje rond te breien wordt het aandeel te verkopen huizen verhoogd tot 49%. Bij het opleveringsfeest blijkt de start van geplande herinrichting in 2002 door het Stadsdeel te zijn verschoven naar 2004, in afwachting van subsidie van de Centrale Stad. De aanleg van de openbare ruimte, die eigenlijk tegelijkertijd met de renovatie zou plaatsvinden, is pas in 2006 gereed.

De meeste deelnemers aan het OTT zijn over het algemeen tevreden met het resultaat: betaalbare woonruimte in de huur- en koopsector; bewoners konden terugkeren; woningdifferentiatie is bereikt; het wooncomfort is toegenomen; een cultuurhistorisch erfgoed is behouden; de sociale cohesie in de tuindorpen is grotendeels behouden et cetera.

Op vrijdag 19 november 1999 is aan het Aldebaranplein in Tuindorp Oostzaan een bronzen beeld van Arie Keppler onthuld door zijn zoon Jan Keppler. Het beeld is ontworpen door Constance Wibaut (1920), kleindochter van wethouder Wibaut.

↑ terug naar boven


4. Het tuinsteden gedachtengoed

Omslag "Garden Cities of To-Morrow"
Omslag van “Garden Cities of To-Morrow”, het boek uit 1902 van Ebenezer Howard.

Zowel Disteldorp als Vogeldorp zijn gebouwd naar de filosofie van Ebenezer Howard (Londen, 29 januari 1850 – Welwyn Garden City, 1 mei 1928). Deze Britse stedenbouwkundige was sociaal bewogen. In zijn boek “Garden Cities of To-Morrow” (1902), schetste hij beelden van steden zonder sloppenwijken waarin de voordelen van zowel stad (kansen, amusement, hogere lonen) als platteland (schoonheid, frisse lucht en lage huren) werden gecombineerd.

Filosofie over wonen in een tuinstad.
Filosofie over wonen in een tuinstad.

Om de arbeidersbevolking ontsnapping te bieden uit de misère van de industriële metropool lanceerde hij dit revolutionaire model voor stedelijke ontwikkeling: de tuinstad. Het model van de tuinstad was een zelfvoorzienende en autonome stad van maximaal 32.000 inwoners, midden op het platteland, waarheen zowel de bevolking als de industrie zou verhuizen. Het tuinstadmodel was een complete samenleving op lokaal schaalniveau. In een besloten, intieme en geborgen vormgeving moest het een intensieve deelname van de bevolking aan het bestuur en aan het culturele leven stimuleren. In de praktijk is het tuinstad-idee in veel kleinschaliger vorm uitgevoerd: geen tuinstad, maar tuindorp.

Plattegrond van een oorspronkelijk tuindorp.
Plattegrond van een oorspronkelijk tuindorp.

↑ terug naar boven

5. Literatuur:

Disteldorp: “Eene voorziening in den nood” (1992) – Marga Kuperus, Willem Oosterbeek, Judith Capaan

Van Sinaasappelkistje tot kangaroe-woning; Het Amsterdam-Noord van Arie Keppler (1992) – Wil Swart

Verslag excursie Disteldorp, 11 september 2003 – Amsterdam Netwerk Vrouwen Bouwen Wonen

Amsterdam, Ontwerpen aan de stad (2005) – Maurits de Hoog

Dorpspolitiek; Samenwerking renovatie Disteldorp, Tuindorp Oostzaan en Vogeldorp (2006) – Marietta Haffner en Marja Elginga

Arcadekrant 6 (december 1999)

↑ terug naar boven

Tweet about this on TwitterShare on FacebookEmail this to someone